zaterdag 27 maart 2021

Birth Of Joy - Get Well (2016)

De heren van Birth Of Joy speelden in 2014 alleen al een verbluffende 172 shows, maar dat record kan in 2016 best wel eens verbroken worden. 
In slechts twaalf dagen namen ze hun nieuwe plaat Get Well op en dat is een heerlijk rockalbum geworden, dat de vraag naar optredens alleen maar kan doen toenemen.
De muziek van Birth Of Joy wordt wel eens omschreven als ‘sixties on steroids’, maar op album Prisoner uit 2014 bewees het powertrio al dat ze veel meer zijn dan dat. 

Aan de vertrouwde bluesrock werden meer stoner- en psychedelische elementen toegevoegd en op de nieuwe plaat zetten zij deze ontwikkeling voort. Op eerste single You Got Me Howling is dat al meteen goed te horen. 
De track begint met een stuwende uptempo riff a la Deep Purples Highway Star, maar gaat dan over in een psychotisch refrein waarin zanger Kevin Stunnenberg jankt als een trippende wolf. Dat sfeertje is overigens fraai uitgebeeld in de video bij het nummer, die wegkijkt als een grote lsd-trip.

Gelukkig hebben ze de jaren zestig invloeden niet helemaal losgelaten en is de nalatenschap van The Doors ook nog steeds aanwezig. Het bluesy Midnight Cruise had zomaar op Morrison Hotel kunnen staan en het sfeervolle achtminuten-durende titelnummer Get Well heeft wel iets weg van The End.

Het gemak waarmee ze op Get Well verschillende stijlen, emoties en tempo’s afwisselen kenmerkt de ontwikkeling van het trio. Het ene moment klinkt het alsof je ronddobbert op een rustgevend riviertje, maar voor je het weet, wordt je meegenomen in een stroomversnelling en stort je van een waterval af – en dat allemaal binnen één nummer. 
Nee, Get Well verveelt geen moment en zwakke nummers zijn er niet op te bekennen. En ondanks de verschillende stijlen en geluiden klinkt het allemaal als een gestroomlijnd geheel. Dat is voor een groot gedeelte te danken aan producer Joris Wolff, die ook op de vorige plaat achter de knoppen zat. 
Hij zorgt voor een vet aangezet geluid met hier en daar goed geplaatste effecten, waardoor je nooit het gevoel hebt dat je maar naar drie instrumenten zit te luisteren.

Inmiddels is ook tweede single Hands Down uit, mét bijbehorende videoclip. Een clip waarin een balletdanseres de hoofdrol speelt. Nu is het opzwepende Hands Down bij uitstek een nummer om op te bewegen, maar pirouettes draaien op een orkaan van gitaar-, drum en orgelnoten zie je niet zo vaak. Birth Of Joy bewijst dat het kan.

Eigenlijk is het sowieso bijna onmogelijk om stil te blijven staan tijdens het beluisteren van het tien nummers tellende album. 
In de meeste gevallen zal een volle zaal of festivalweide echter eerder uitmonden in een enorme moshpit, waar lichamen alle kanten op slingeren, dan in een gecoördineerde choreografie, want Get Well is bovenal gewoon een verdomd goede rock ’n roll-plaat. 
Het soort plaat dat hoop geeft aan een verstokte classic rock-liefhebber als ondergetekende. Misschien was vroeger toch niet alles beter.


1.  Blisters - 3:28 
2.  Meet Me At The Bottom - 4:10 
3.  Choose Sides - 3:34 
4.  Numb - 6:07 
5.  Midnight Cruise - 4:43 
6.  Carabiner - 3:02 
7.  Those Who Are Awake - 4:17 
8.  You Got Me Howling - 3:32 
9.  Get Well - 8:05 
10.  Hands Down - 4:26 

donderdag 25 maart 2021

Courtney Barnett - Sometimes I Sit And Think, And Sometimes I Just Sit (2015)

A young man adrift ditches work mid-commute... a swimmer passes out trying to impress the person in the next lane... a couple goes house-hunting and ends up peering into the life of a widow: 
These are just a few of the ordinary-extraordinary moments captured on Courtney Barnett's Sometimes I Sit and Think, and Sometimes I Just Sit. And like all moments, they pass, sometimes with event but usually without. Not that event seems to matter either way to Barnett, who shows up in her own songs like a bemused local taking questions from a camera crew that rushed to the scene in hopes of finding someone more interesting. 
"I had goggles on," she notes in the swimmer song ("Aqua Profunda!"). "They were getting foggy/ I much prefer swimming to jogging."

Sit is Barnett's first album, the follow-up to two EPs collected on a Barnettily-titled product called The Double EP: A Sea of Split Peas. Its music is descended from 1990s grunge, descended in turn from '60s garage and psychedelia—the rocks to the balloons of Barnett's thoughts, which blow back and forth above the distorted guitars buoyed by gas we can't actually see. Without her words, the music would sit there; without the music, Barnett would drift away. Half the time, she doesn't even sing, but talks, slipping into melody mid-line as though she just remembered she was playing music.

A young writer with a working sense of humor and no apparent agenda, Barnett seems like a throwback to a simpler time—Simpler Times being less a period in history than a fictional place visited through fairytales, Buddhist anecdotes, and characters like Winnie the Pooh, whose creator, A. A. Milne, is sometimes credited with the line from which Barnett takes her record's name. 
An ease surrounds her music, a looseness: Even at their most clever, her songs glide from line to line and thought to thought, a stray observation about cracks in the walls leading to something about the wrinkles in Barnett's own palm, propelled by rock'n'roll that seems to find itself plenty serviceable but nothing to stop and fuss over. 
"I just know what I know," she recently told The New York Times; "I think I'm shit some days, and some days I think I'm pretty good," she told Grantland. To paraphrase the composer and philosopher John Cage, Barnett has nothing to prove and she's proving it.
Doting too seriously on Sometimes I Sit misses what I take to be Barnett's point: Life is but a dream, tra la la, whatever. 
Even the album's biggest moments grow from small places, like the washed-up seal corpse in "Kim's Caravan" that spins out into a meditation on mortality, pollution, what it means to be stewards to our environments and to ourselves—a mental crescendo matched by a band that keeps ebbing deeper into feedback. 
In the end, Barnett returns invariably to herself, a subject she finds hard enough to understand.

If all this seems a little heady in discussion, it's to the credit of Barnett and her band—Dave Mudie, Dan Luscombe, and Bones Sloane—that it doesn't sound that way on record. I don't know how things are in Barnett's Australia, but here in the U.S., A.D. 2015, she seems like an anomaly: A young songwriter who is smart but not intellectual, humble but not wimpy, into the past but not theatrical about it, aware of her feelings and aware of how too many feelings makes everyone bored.

Sometimes I Sit's most sentimental song is that house-hunting one. "Depreston", it's called—a quiet, countryish ballad that breaks up the noise around it. Barnett takes us into the neighborhood, into the house, into the sad little details that make her seem like a writery-writer: the picture of a young soldier, the safety rail in the shower. 
She mentions them once and doesn't linger because she knows there's no point—nothing she could add to the image would make it sadder than it is. Instead she slips into a refrain of how much it might cost to tear the house down and build a new one, which she repeats over and over again, until the memory of the shower is gone. A little life is plenty.


1.  Elevator Operator - 3:14 
2.  Pedestrian At Best - 3:50 
3.  An Illustration Of Loneliness (Sleepless In New York) - 3:10 
4.  Small Poppies - 6:59 
5.  Depreston - 4:52 
6.  Aqua Profunda! - 1:59 
7.  Dead Fox - 3:33 
8.  Nobody Really Cares If You Don't Go To The Party - 2:46 
9.  Debbie Downer - 3:17 
10.  Kim's Caravan - 6:47 
11.  Boxing Day Blues - 3:02 

zondag 7 maart 2021

Steve Hogarth & Richard Barbieri - Not The Weapon But The Hand (2012)

Twee leden van mijn twee meest favoriete bands, samen op één album. Dat is de droom van iedere progliefhebber.
 En dus krijg ik het album toegestuurd en zit ik een paar weken later in een interview met Richard Barbieri. En spijt van mijn spontane enthousiaste reactie heb ik nog steeds niet.

De verwachtingen zijn dan ook hoog gespannen en de vraag is wiens invloeden het sterkst zijn op dit album. 
Zoals we uit meerdere berichten op diverse forums facebook en ook in mijn interview kunnen lezen, is het creatieve proces gestart bij Richard Barbieri. Barbieri heeft een aantal instrumentale nummers opgestuurd naar Hogarth, die er teksten bij heeft gevonden. 
Het resultaat is werkelijk prachtige ‘magische’ muziek, met ongebruikelijke toetsenpartijen en meerlagige zang- en stempartijen. Het album is sterk vernieuwend, verlaat de gebaande paden van de conventionele muziekstructuren, toetsen worden gebruikt als muzikale landschappen en de stemmen kleuren het kunstwerk verder in. Elke vergelijking naar welke band dan ook is ver gezocht en berust louter op toevalligheid.

In het openingsnummer Red Kite kunnen we nog enige invloeden van Hogarth’s andere band horen. Of zoals een vriend van mij zei: “erg mooi! Heerlijk zweverig, anders kan ik het niet omschrijven. Denk een beetje aan Dreamy Street van Marillion met een scheutje Gazpacho, maar dan anders”.
Het nummer wordt geweldig vorm gegeven door het toetsenwerk van Barbieri, de zang is zuiver en eigenlijk gewoon zoals we van Hogarth kunnen verwachten, maar dan soms in verschillende toonsoorten door en over elkaar, links en rechts uit je speakers knallend. De overige instrumenten blijven ver op de achtergrond, waardoor dit een soort onderonsje wordt van de twee hoofdpersonen. Op een gegeven moment verwacht je een solo, die overigens niet komt. Het is alsof de solo van Rothery nog toegevoegd moet worden, maar hij heeft de studio nooit weten te bereiken. De vraag is of het nummer dan een vergelijkbare spanning meegekregen had, soms is het verlangen naar sterker dan de invulling ervan.

Het nummer A Cat With Seven Souls is dan weer heel anders. Het typerend synthesizergeluid van Richard Barbieri wordt geëvenaard door het vocalenwonder dat Steve Hogarth heet. Beluister dit nummer eens met de koptelefoon op en probeer te ontdekken hoe vaak H zichzelf tegelijkertijd heeft opgenomen en probeer het aantal toonsoorten en muzikale klankvarianten te onderkennen. Doe dit daarna ook voor de toetsenvarianten van Barbieri. Ik ben er nog niet uit wie het hoogste scoort. Zoals Barbieri in zijn interview met mij aangeeft zijn er achteraf overeenkomsten met Massive Attack te ontdekken, maar voordat Barbieri dit noemde had ik hieraan niet gedacht.

Een weer geheel andere sfeer heeft het nummer Naked. De dromerige sfeer van Red Kite en het massieve technische geweld van A Cat With Seven Souls wordt opgevolgd door een betoverend landschap waarin de contouren van een griezelverhaal worden geschilderd. Je hoort de geesten daadwerkelijk rondvliegen. Een authentiek harmonium, elektronische loops en een indringende zacht schreeuwende fluisterstem geeft het geheel een spookachtige entourage.

En zo heeft elk nummer op dit album wel een verhaal en geeft elk nummer een compleet andere muzikale ervaring. Het nummer Crack heeft een strak drum- en bassritme, terwijl Your Beautiful Face weer een ambiente sfeer heeft met gesproken teksten in plaats van zang.
De teksten op dit laatstgenoemde nummer zijn zeer sterk en spreken, in elk geval bij mij, sterk tot de verbeelding. Het nummer gaat over uiterlijke schoonheid die de werkelijke aard van iemand kan verbergen en de innerlijke schoonheid die altijd blijft bestaan. Dit wordt gebruikt als metafoor voor de mooie beloften geuit door mensen, die daarna de verkregen macht op een negatieve wijze aanwenden. Luister naar de teksten ‘Your beautiful face is aged, lost its power‘, ‘I guess it is not the weapon that does the damage, but in whose hands it rests‘ en ‘The world is a safer place without your beautiful face‘ en verzink in je eigen gedachten. In het laatste nummer van de cd, het titelnummer Not The Weapon But The Hand, worden deze zinnen nogmaals herhaald.

Met “Not The Weapon But The Hand” heeft het duo Hogarth en Barbieri een album afgeleverd dat nieuwe paden in de progressieve muziek verkent doordat ogenschijnlijk oncontroleerbare harmonieën worden gebruikt, soms grenzend aan de atonaliteit, waarbij geen enkele toonsoort overheerst. De zang is net zo complex gearrangeerd als het toetsenspel, in meerdere lagen opgebouwd, zonder overigens chaotisch over te komen. Maar bovenal is het een mooi album, dat je meevoert over de muzikale landschappen die de heren aan ons voorschotelen.


1.  Red Kite - 7:25  
2.  A Cat With Seven Souls - 5:50  
3.  Naked - 6:14  
4.  Crack - 4:48  
5.  Your Beautiful Face - 6:47  
6.  Only Love Will Make You Free - 8:11  
7.  Lifting The Lid - 6:01  
8. Not The Weapon But The Hand - 1:25  

vrijdag 5 maart 2021

Gruppo Sportivo - The Secret Of Success (2011)

In 2011 verscheen het Gruppo Sportivo-album The Secret of Success en vierde de band haar 35-jarig bestaan met een theatertournee. 

CD met de bekendste nummers van het Haagse Gruppo Sportivo, geïnspireerd op de theatershow Het Geheim Van Succes.
Het album stond vol akoestische remakes van liedjes uit de gehele carrière van de band, waaronder Henri, Hey Girl, My Uncle Ben's Picture Book, One Way Love, Planet Mercury, Oh Oh en het nieuwe liedje Pop Eyes
Het album – waarop naast nieuwe bassist Joris Lutz ook Bertolf Lentink meespeelde – bracht de band weer terug in de charts. 

Recorded & mixed at The Bullet Sound Studios, Nederhorst Den Berg, Holland, Jan. 19-23 2011.


1.  My Uncle Bens Picture Book  (3:19) 
2.  Go 'n Get It!  (2:58) 
3.  Pop Eyes  (2:36) 
4.  Oh Oh  (3:53) 
5.  1+1=2  (2:53) 
6.  Hey Girl  (2:00) 
7. James Last Car  (3:24) 
8.  Ray of Light  (3:47) 
9.  Planet Mercury  (3:37) 
10.  One Way Love  (3:11) 
11.  She Was Pretty  (2:49) 
12.  Henri  (3:46) 

donderdag 4 maart 2021

Field Music - Field Music (Measure) (2010)

Dat proginvloeden de laatste jaren de overhand nemen in alternatieve rock is geen onbekend verschijnsel. 
De niche waarin prog in de jaren ’80 belande en gedurende de hele jaren ’90 bevond is met een hele lading nieuwe alternatieve groepen reeds lang voorbij. 
Zowel in de pure indierock (Interpol, Arcade Fire, The National, Death Cab For Cutie) als in de zogenaamde chamber-rock (Sufjan Stevens, Anathallo, St. Vincent, Joanna Newsom, Grizzly Bear) vinden we vele elementen van de prog terug: oog voor detail, solo’s, tempowisselingen, gevoel voor melodie, bombast, niets is te gek meer.

Het Britse duo Field Music maakt een soort sophisticated rock, frisse popmuziek met oog voor productionele detail, geconcentreerd rondom liedjes die zelden de vierminutengrens overschrijden. Binnen deze miniatuurtjes lukt het de groep zo de hele progrock te kijk te zetten en geconcentreerd en gefocust over te komen, maar toch vaak buitengewoon bombastisch. Dat blijkt gelijk al met de opener In The Mirror, met zijn zalige gitaarmelodie een schoolvoorbeeld van een klassiek, haast jaren ’70-achtig klinkende plaat.

Bestaande uit twee broers, Peter en David Brewis, reiken Field Music’s invloeden van XTC tot Prince, van The Beatles tot 10 CC en Godley and Creme. Vooral die laatste twee invloeden zijn naar mijn mening huizenhoog, met name in songs als Clear Water en Curves Of The Needle, dat zelfs nog iets van Talk Talk meekrijgt.

“Field Music (Measure)” is een dubbelaar, die overigens gemakkelijk op één cd had gepast. Toch is het een goede keuze. De twintig songs, hoe kort ze ook zijn, zijn bij elkaar een hele zit, en door het geconcentreerde en haast freaky karakter is het nogal een ervaring. Rust lijkt je nauwelijks gegund te worden, behalve tegen het prachtige einde van de tweede cd.

Behalve de buitengewoon aanstekelijke melodieën, zoals de klassieke popsong en eerste single Them That Do Nothing, kent de plaat ook zalige arrangementen, zoals het klassiek ingeklede Measure, dat bovendien ook nog stiekem waanzinnig sterk basspel kent.

Feitelijk voelen beide platen als twee epics, twee suites, met zorg en zeer veel aandacht samengesteld. De tweede suite is wat meer verstild en geeft rust, zeker het hoorspelachtige, instrumentale It’s About Time aan het einde (dat weliswaar de tienminutengrens overschrijdt, maar aan het einde vooral een hoorspel is). De eerste suite gaat wat meer alle kanten op en kent meer standaard popliedjes, zoals het geweldige en licht rockende Each Time Is A New Time. De platen worden aan elkaar gelinkt door The Wheels Are In Place, dat eenzelfde gitaarthema kent als op de opener In The Mirror.

Het mooie van de muziek van Field Music is het gebrek aan herhaling. Dat is dan ook gelijk het grootste verschil met vele progrock, maar ik vind dat we hier iets van kunnen leren. In een track als Lights Up, dat andermaal klinkt alsof Kevin Godley het zingt, wordt zonder omweg gewerkt aan een prachtig hoogtepunt, en klaar. En dat majestueuze einde, inclusief gitaarsolo! En hop, voor je het doorhebt, zit je weer in het volgende nummer.

Ik verafschuw progrockgroepen die ‘gewone popliedjes’ maken, met daarnaast een paar hypersymfonische ‘epics’. In mijn wereld behoren ook de korte liedjes ‘proggy’ te zijn, en Field Music bewijst dat dat kan. We zouden ons moeten schamen, dat een knappe popband als deze ons zo de les leest. Aan de andere kant kunnen we ook blij zijn dat de grenzen tussen alternatieve en symfonische rock opnieuw wegvalt.

Twintig liedjes lijkt een hele zit, maar het feit dat ze verspreid zijn over twee cd’s helpt. Er zitten geen vullers tussen, alle liedjes doen mee. Het is dat 10CC niet meer bestaat, maar Eric Stewart zou trots zijn. Look Hear! “Field Music (Measure)” is waarlijk Twenty Out Of  20!


      Disc One 
1.  In the Mirror (4:07)
2.  Them That Do Nothing (3:09)
3.  Each Time Is a New Time (3:24)
4.  Measure (2:59)
5.  Effortlessly (3:56)
6.  Clear Water (3:16)
7.  Lights Up (3:57)
8.  All You'd Ever Need to Say (2:37)
9.  Let's Write a Book (3:41)
10.  You and I (3:15)

      Disc Two 
1.  The Rest Is Noise (3:32)
2.  Curves of the Needle (3:51)
3.  Choosing Numbers (2:02)
4.  The Wheels Are in Place (2:56)
5 . First Come the Wish (2:29)
6.  Precious Plans (2:50)
7.  See You Later (2:35)
8.  Something Familiar (3:45)
9.  Share the Words (3:48)
10.  It's About Time (9:50)